2007-08-05 20:56:40
In 1979 luisterde ik naar de radio. Ik was twaalf en stemde eigenlijk zelden af, maar nu was ik ziek en had afleiding nodig. Die kwam. Ik hoorde een uiterst levendig pianoconcert uit het transistortje komen. Wat was dit? Ik had geen idee, maar werd er wel gelukkig van. De muziek bruiste en deed me denken aan Mozart, hoewel het veel moderner klonk. Toen kwam de aftiteling: ‘U hoorde het Tweede pianoconcert opus 102 van Dmitri Sjostakovitsj.’ Sjostakovitsj, zo’n onoverzichtelijke, enge, moderne naam. Maar hij maakte me gelukkig: moderne muziek en ik vond het mooi! Het waren de jaren van de Grote Ontoegankelijkheid. Piepkrakknars was op zijn hoogte-, bijna instortpunt. Muziek waar ik bang voor was. Had ik geweten dat er ver weg in Kiev een zekere Valentin Silvestrov juist toen zijn uiterst tonale ‘Stille Lieder’ had gecomponeerd, dan was mijn vertrouwen in de nieuwe muziek ook zonder Sjostakovitsj’ hulp een stuk groter geweest.
door Stephen Westra
Niemand kende Valentin Silvestrov in het Nederland van de jaren ’70. Pas sinds een jaar of tien dringt hij in het Westen bij een groot publiek door, en dat in een steeds versnellend tempo tot hij er waarschijnlijk net zo succesrijk zal zijn als zijn voormalige Sovjetcollega’s Gija Kantsjeli, Arvo Pärt en Alfred Schnittke en hij de uitspraak van laatstgenoemde alle eer zal aandoen: ‘Silvestrov is de grootste van onze generatie.’
Zijn nieuwe platenmaatschappij ECM durft zijn 70ste verjaardag in september dan ook aan te grijpen voor een feestelijke serie nieuwe releases. Trots paradeert men nu al met de recente opname van zijn Zesde symfonie en wijst men op de andere vijf cd’s die inmiddels in de prachtig uitgevoerde Silvestrov-reeks zijn verschenen. Na het een en ander uit dit buitengewone oeuvre te hebben beluisterd kan ik ECM begrijpen. Valentin Vassiljevitsj Silvestrov werd in 1937 geboren in Kiev en daar woont hij nog steeds. Na een opleiding tot bouwkundig ingenieur ging hij compositie studeren bij Boris Ljatosjinski, die nog leerling was geweest bij Reinhold Glière. Ljatosjinski maakte de jonge Silvestrov vertrouwd met een kwestie die cruciaal zou worden binnen diens componeren: hoe de laatromantische Russische erfenis te verbinden met de middelen van de moderne avant-garde. Dat probleem zou hij pas veel later oplossen. Silvestrov leerde er nog iets: eerlijk te zijn als componist, muziek te schrijven met de hand op het hart. Toen hij eens een star twaalftoonsstuk had gecomponeerd vroeg Ljatosjinski hem suggestief: ‘Vindt u dit mooi?’
Silvestrov bewoog zich spoedig in Kievs meest avant-gardistische kringen. Daarnaast maakte hij in het Westen naam. Bruno Maderna voerde in Darmstadt, het Mekka der Modernen, zijn Derde symfonie ‘Eschatofonie’ uit. Dat was in 1968. In eigen land botste Silvestrovs modernisme aanvankelijk niet met het beleid van de Sovjetautoriteiten. De jaren onder Chroestjov waren relatief mild: ‘We hielden ons bezig met ideeën die strikt gesproken door de autoriteiten verboden waren, maar desondanks konden onze stukken wel worden uitgevoerd,’ vertelde hij later in een interview. Totdat het tij keerde. ‘Twee jaar later, in 1970, werd mijn Monodie voor piano en orkest scherp bekritiseerd. Kort daarop werd een collega op het matje geroepen voor zijn radicale denkbeelden en tijdens een bijeenkomst van de Componistenbond kreeg hij het verzoek de zaal te verlaten. Drie van ons stonden ook op en gingen weg, uit solidariteit. Promt werd ik uit de Componistenbond gezet. Ik denk nog steeds dat de gebeurtenissen iets te maken hadden met mijn Monodie.’
Stille Lieder
De componist Silvestrov verdween. Hij zweeg jarenlang, beraadde zich. Pas in 1977 dook hij weer op. Niet met bombarie, niet met een boos en luidruchtig manifest, nee, met ‘Stille Lieder’, een radicale stijlbreuk met het voorgaande. ECM heeft ze in 2004 opgenomen. Je weet niet wat je hoort. We gaan terug naar de negentiende eeuw. As-groot is het eerste akkoord, gedempt, beeldschoon. Een volksliedachtige melodie, gezongen door een bariton in wiens stem je haast voortdurend verbazing hoort over hoe mooi dit ‘negentiende-eeuwse’ idioom eigenlijk is. Ook de componist benadert die klanken met verbazing, en die is meegecomponeerd. Hij beluistert die oude schoonheid vanuit het nu. Het is daardoor geen kitsch, geen jatwerk en ook geenszins achterhaald. Stille Lieder, inderdaad: nooit luider dan mezzoforte. Altijd langzaam, steeds simpel en eenvoudig. De Russische taal mompelt, gaat zweven, verliest zijn concreetheid. Er zijn 24 Stille Lieder. Ze duren bij elkaar twee uur. Twee cd’s vol zachte, langzame muziek. Ongelooflijk.
‘Ze ontstonden uit een behoefte tot zwijgen,’ vertelt Silvestrov later. ‘Ze zijn een verklankt zwijgen, een zwijgen op grond van niet-actuele taal of een zwakontwikkelde stijl. Er zijn situaties waarin je in een niet-actuele of banale taal spreekt, niet zozeer omdat je banaal bent, maar omdat verheven woorden ontoepasselijk zijn. Omdat ze leugenachtig zijn en het schaamte wekt ze uit te spreken.’ En: ‘Ik heb hiermee geprobeerd uit het getto van de avant-garde te breken. In de tijd dat ik ze componeerde, waren melodie en tonale harmonieën uit de hedendaagse muziek verbannen, hoewel ze in de populaire muziek nog steeds aanwezig waren. Vanuit het standpunt van de serieuze muziek waren ze subversief. Ik wilde juist dat algemene tot iets bijzonders maken.’
Stille Lieder (1974-77) werd een sleutelwerk binnen Silvestrovs oeuvre. Een cesuur binnen een levenswerk, te vergelijken met de betekenis van het pianostukje ‘Voor Alina’ (1976) bij Arvo Pärt. De liederen bepaalden niet alleen wat betreft het idioom Silvestrovs toekomst. Vanuit het bij een lied gebruikelijke piano-naspel ontwikkelde hij een nieuwe, zelfstandige vorm: het Postludium. Sinds de liedcyclus schrijft Silvestrov postludia voor tal van bezettingen, maar ook zijn andere werk geeft je het gevoel dat er al veel heeft plaatsgevonden en je alleen de laatste overblijfselen hoort – overblijfselen die in het geval van zijn symfonieën overigens gerust een uur kunnen duren. Silvestrov: ‘Er zijn minder en minder muziekteksten mogelijk die beginnen bij het begin. Een epiloog is als het verzamelen van resonanties, een vorm die niet zoals gebruikelijk aan het einde open is, maar juist aan het begin. In mijn ogen is dat epiloogachtige een bepaalde toestand in de cultuur. Ons hele leven lijkt op een preludium, een voorspel. Daarom bespeur ik in plaats van een behoefte naar muziekvormen die zogezegd het leven weerspiegelen, de behoefte naar een commentaar op het leven.’
Denkt u niet dat Silvestrov altijd tonaal componeert. Tonaliteit is een gebaar binnen zijn muziek, geen basis of uitgangspunt. De opvallende Cellosonate op de cd ‘leggiero, pesante’ wacht met ronde akkoorden tot in de tiende minuut. Daarvóór horen we flarden, hevigheid, een vreemd samengaan van twee instrumenten die één worden. Het eerste tonale moment klinkt daarna afstotend kitscherig, maar daardoor ook boeiend. Langzaam verglijdt dat kitscherige en wordt het fladderende begin weer opgepakt tot een volmaakte boog is beschreven en de muziek is uitgeademd.
Silvestrovs muziek is vol van een soort steunen, van stroeve akkoorden die glijdend worden neergelegd. Dat steunen is vaak een gevolg, een wegebben. Zo begint de Zesde symfonie met een soort oerknal die vervolgens 50 minuten na-echoot: een steen, plotseling in het water geworpen, die steeds wijdere kringen trekt. Wie een wat ongeduldig mens is, zoals ondergetekende, zou zich júist moeten overgeven aan Silvestrovs ademende breedheid, die zich van geen tijd bewust is.
http://www.composersonline.org/articles.php?sid=60
Relevante recensies